Transitievergoeding, diensttijd en opvolgende contracten: hoe zit dat ook alweer?
De werkgever die een werknemer ontslaat, moet in beginsel de transitievergoeding betalen. Voor de berekening daarvan is de diensttijd van belang. In de meeste gevallen is die diensttijd eenvoudig vast te stellen: het gaat om de periode vanaf de eerste dag van de arbeidsovereenkomst tot en met de laatste dag van de arbeidsovereenkomst. Maar hoe zit dat eigenlijk met opvolgende contracten? Tellen die altijd mee?
Nee, opvolgende contracten tellen niet altijd mee. Kijk maar naar de volgende werknemers.
Marieke
Marieke heeft drie tijdelijke contracten die naadloos op elkaar aansluiten. Dan geldt voor de diensttijd de eerste dag van de eerste arbeidsovereenkomst tot en met de laatste dag van de laatste arbeidsovereenkomst, dus 1 januari 2018 tot 1 september 2020.
Bas
Bas heeft ook drie tijdelijke contracten, maar tussen het tweede en derde contract heeft hij meer dan zes maanden ergens anders gewerkt. Daardoor is de keten doorbroken. Voor de berekening van de transitievergoeding telt daarom alleen de laatste arbeidsovereenkomst mee.
Puck
Puck heeft ook drie tijdelijke contracten met een onderbreking van vier maanden ertussen. Omdat die onderbreking zes maanden of korter is, is er toch sprake van een keten van arbeidsovereenkomsten. Dat betekent dat de dienstjaren van alle arbeidsovereenkomsten meetellen. Maar let op: de onderbrekingsperiode telt niet mee.
Maakt het bij Puck uit of zij tussentijds zelf ontslag nam?
Ja, volgens de Kantonrechter Arnhem wel. Hij oordeelde deze zomer dat een werknemer die een keten van opvolgende contracten heeft en die in het verleden zelf ontslag nam, geen recht heeft op een transitievergoeding over de gehele periode. Voor Puck heeft dat grote gevolgen. Het betekent immers dat alleen de diensttijd van het laatste contract meetelt voor de berekening van de transitievergoeding.